Beemd

Het heempark ligt midden in een gebied wat vroeger (vóór 1960) “de Bimd” werd genoemd in Schijndel; een groene legpuzzel van natte hooilandjes, waarmee je als boer niet veel meer kon, dan er een paar keer per jaar gras maaien.

Deze methode werkte de verschraling van de hooilanden in de hand, en dus ontstond er al snel een typische beemdflora, die nu nog in het heempark te bewonderen valt. Dankzij het zorgvuldig in stand houden van het laatste hooilandje, hebben we een authentiek stukje beemd voor het nageslacht weten te behouden. De bezoeker kan er vroeg in het voorjaar al de Slanke Sleutelbloem zien bloeien, en wat later de Adderwortel. Als de Veldzuring het hooiland rood kleurt, komt ook de Rietorchis in juni tevoorschijn, en is de beemd op zijn mooist. Maar je zou ook de periode na de zomervakantie niet willen missen, als de Blauwe Knoop en de Grote Pimpernel blikvangers zijn … 
 

Beuken-essenbos

Dit stuk is een erfenis van de gemeente, toen we in 1997 uitbreiding kregen.

Het betreft een soort kweekbos voor beuken en essen, die later ergens in Schijndel uitgeplant zouden worden. Dat laatste is er echter niet van gekomen, en dus zijn ze hier uitgegroeid tot volwassen bomen. Weliswaar te dicht op elkaar, zodat veel bomen last hebben van dood hout.

We zijn bezig om dit stuk bos om te vormen tot een gevarieerd bos, met meer verschil in soorten en leeftijd. Maar dat doen we op de geleidelijke manier, zodat er geen kaalslag plaatsvindt. Hier en daar maken we open plekken, die worden ingeplant met jonge soorten, die hier thuishoren. Behalve de bestaande beuken, essen en eiken, kun je nu ook hulst, hazelaar en vlier vinden, maar ook bijvoorbeeld de aalbes…

        

Blokhut

Gebouwd in 1997 door onze eigen vrijwilligers, met speciale vermelding voor Bart, onze man-met-de-gouden-handjes, die met de kettingzaag letterlijk àlles kan!

De blokhut draagt dezelfde naam als het heempark, en is een kruising tussen een schuur en een boerderijtje, bedoeld als bezoekerscentrum. Op gemetselde poeren staan eiken stammen, waarop de hele constructie is opgebouwd. Met pen-en-gat-verbindingen zijn de oude gebinten nagebouwd, die we gezien hebben in Schijndelse oude boerderijen.

De borstwering is afgekeken bij de hop-esten, die vroeger gebouwd werden voor het drogen van hopbellen. De gevlochten wilgentenen werden besmeerd met leem, en vormden zo het zogenaamde “fitselstek”, een bouwtechniek die in Schijndel veel werd toegepast. De eiken schaaldelen zijn dubbelwandig als betimmering gebruikt.

De enige “verf” die we gebruikt hebben is leemwater, want daarmee zijn de schaaldelen schoongeveegd. Het resultaat is een milieuvriendelijke blokhut, mèt vegetatiedak. Binnen vind je een verzameling oude gereedschappen uit de wereld van de mandenmakers, hoepelmakers en klompenmakers.

Ook is er een doe-ontdekhoek voor kinderen die veldwerk willen doen. En dat het er binnen goed toeven is, moet je zelf maar eens ondervinden….

Droog hooiland

In tegenstelling tot de beemd staat het grondwater hier bijna een meter lager, en dat is te merken aan de vegetatie, typerend voor de hogere zandgronden in de Meierij.

Toen we in ’89 het heempark mochten gaan aanleggen, was de beginsituatie gunstig: een natuurlijk hoogteverschil van 70 cm. tussen de noordelijke en de zuidelijke helft zorgde al meteen voor een mooi gradiënt, een overgang tussen droog en nat. Dus werd op het hogere, open terrein een mengsel ingezaaid van zaden, afkomstig uit een hoog (en droog) hooiland. Dit als tegenhanger van het stukje beemd, het natte hooiland, waar heel andere soorten groeien.

Typerende soorten voor het droge hooiland: Welriekende Agrimonie, Muskuskaasjeskruid, Grasklokje, Echt Walstro, Zachte Ooievaarsbek.

 

Eiken-berkenbos

Dit type bos kom je vaak tegen op de Meierijse zandgronden. Een gemengd loofbos met eiken en berken als opgaande bomen, en een struikenlaag met hazelaar, hulst, en lijsterbes.

Wat doen die hoge sparren dan hier? Dat is een erfenis van de vorige grondgebruiker; een partij kerstbomen van vóór de 2e wereldoorlog is niet door de kweker geoogst, en zijn uitgegroeid tot blikvangers. Van ons mogen ze blijven … Een rijke kruidenlaag maakt het plaatje compleet, met blikvangers als klaverzuring en salomonszegel. Vooral onder oude eiken hebben deze planten het goed naar hun zin, zeker als er leem in de bodem aanwezig is.

In de omgeving van de blokhut hebben we ook diverse bolletjes geplant, die geschikt zijn voor verwildering: de zogenaamde stinseflora. De naam is afkomstig van het Friese woord stins, wat stenen huis betekent; daterend uit de late middeleeuwen, toen alleen de hogere adel zich stenen huizen kon permitteren.

Deze landgoedeigenaren gaven elkaar vaak kadootjes in de vorm van bolletjes, die het gemakkelijk tijdens lange reizen uithielden. Op deze manier kregen wij, vooral rondom kastelen en andere leuke buitenhuizen, een nieuwe familie erbij. En omdat we deze charmante bosbewoners al zo’n vijfhonderd jaar in onze natuur tegenkomen, mogen we ze inheems noemen.

Griend

Een griend is een mooi voorbeeld van een natuurhistorisch landschapselement; het is een moerassig perceel, waarop (dicht opeenstaande) knotwilgen groeien.

De knotten worden met een hakmes (“hiep” op zijn Schijndels) afgezet, en in het voorjaar geschild (geblekt). Daarvoor stond vroeger altijd een schilijzer (“streup”) in de griend. De twee-jarige stokken werden door de “streup” gehaald, en de schors vloog er letterlijk vanaf…

De vraag naar mooie rechte wilgentenen, vooral voor de hoepelmakerij, zorgde ervoor dat rond 1900 in Schijndel zo’n 60 kleine hoepelmakerijen actief waren. Die hoepelmakers (of “ripmakers’op zijn Schijndels) hadden allemaal hun eigen grienden aangelegd in het buitengebied. Daarvan zijn nu nog slechts enkele grienden over die nog regelmatig gekapt worden. En dat is noodzakelijk, want de knotwilgen bezwijken anders onder hun te zware last.

In het heempark hebben we de authentieke wilgensoorten aangeplant, die vroeger geliefd waren bij zowel mandenmakers als hoepelmakers. Sommige soorten zijn genoemd naar de plaats waar hun herkomst ligt, bijv. Rooise Kat, of Skèndels Rood. Het is een internationaal wilgen-gezelschap, want we hebben soorten als Amerikaantje, Duitse Dot, Bels Rood, of Frans Geel…

Er komen in een griend specifieke planten- en dierensoorten voor, omdat de combinatie van de hoge grondwaterspiegel en opgaand hakhout een grote biodiversiteit in de hand werken. Zo profiteren vlinders van de malse wilgenbladeren (voor hun rupsen), en kruipen kamsalamanders ’s winters graag in de vorstvrije knotwilgen. De “ambassadeur” van Schijndel, de Slanke Sleutelbloem, groeit nergens zo uitbundig als in de griend; deze prachtige pastel-geel bloeiende plant gedijt prima in de Schijndelse lemige bodem, in combinatie met het aanwezige kwelwater.

Hopkuil

Op deze plek, vlak naast de ingang van het heempark, wordt volgens oud recept hop geteeld.

Niet aan moderne opgespannen draadsystemen, zoals in de strakke hopvelden in het buitenland te zien is; hier is een hopkuil aangelegd van 6 x 7 voet (standaardmaat uit de 17e eeuw), op de hoeken voorzien van hopstaken. Hier slingeren de hopplanten zich omhoog, en bloeien in september met de bekende hopbellen.

Schijndel was in de 17e en 18e eeuw beroemd om zijn hopteelt. Bierbrouwerijen uit heel West-Europa wisten de kwaliteit van de Schijndelse hop te waarderen! Aan de rand van het dorp moeten duizenden hopkuilen hebben gestaan, en aan deze hopcultuur hebben de Schijndelaren nog steeds hun bijnaam “Skèndelse hopbellen” te danken.

Houtwal

Het bestand aan struiken dat we in deze Brabantse houtwal hebben aangeplant, verwijst naar de tijd vóór de uitvinding van het prikkeldraad.

De belangrijkste taak van een houtwal was namelijk veekering; simpelweg ervoor zorgen dat je als boer niet de hele dag achter je koeien aan moest… En daarom zitten er stekelige soorten in als Hondsroos, Sleedoorn, en Meidoorn. Maar een boer had ook “geriefhout” nodig, om de stelen voor zijn gereedschap te kunnen maken. Soorten als Hazelaar, Es, en Wilg zorgden voor mooi recht hout.

En wat te denken van het “penhout”, de Vuilboom, waar je mooie houten pennen van kon snijden om houtverbindingen te maken… En dan hebben we het niet eens over het ecologische belang van de houtwal; zoveel bloeiende struiken met een overdaad aan vruchten en bessen! Een belangrijk landschapselement dus voor vlinders, bijen, en vogels.

Muttermijt

Een goede vorm van huisvesting voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën; de muttermijt dankt zijn naam aan de “mutters”, de takkenbossen die vroeger gebruikt werden voor het stoken van de bakkersoven.

In Brabant zijn deze takkenbossen ook bekend onder de naam “musterds”, of “mutserds”. Met de mutters werd dan een hutje (de muttermijt) gebouwd, waarbij een puntdak ervoor moest zorgen dat het regenwater zoveel mogelijk werd afgeleid. Op deze manier bleven de mutters droog, en kon de bakker er nog lang zijn oven mee stoken. Maar de salamanders profiteren ook van deze opslag van brandhout; in de kleine ruimtes tussen de mutters vinden veel salamanders een vorstvrije ruimte om te overwinteren.

Onder in de muttermijt is er ruimte tussen de vloerstammen, waar egels hun nest kunnen maken, en waar ook bunzingen en marters kunnen huizen. Diverse vogelsoorten kruipen graag in de holle ruimtes om er te nestelen, kortom een multifunctioneel onderkomen!

Salamanderpoel

Aan de rand van het stukje beemd ligt de salamanderpoel, aangelegd om het de kamsalamander zo goed mogelijk naar de zin te maken.

Het heempark ligt midden in salamandergebied, en dat maakte het wel erg logisch om een poel te graven. Het talud is op de noordkant flauw oplopend richting de beemd, waardoor de zon er vroeg in het jaar al lekker haar opwarmend werk kan doen. Dat is ook de plek waar in ondiep water de mannetjes actief zijn, op zoek naar een mogelijke partner.

Vanaf eind februari tot eind mei kun je hier baltsende kamsalamanders bezig zien. En als het water langzaam gaat zakken richting de zomer, kun je heel goed de pas geboren larven observeren: nèt onder de oppervlakte, alsof ze aan het zonnen zijn.

Het heempark is een belangrijk voortplantingsgebied van de kamsalamander, en vormt samen met de aangrenzende terreinen een ecologische verbindingszone.

Skèndels Duin

Een bijzonder schrale omgeving vormt het duin, een zandverstuiving, die tussen Schijndel en Sint-Oedenrode nog te vinden is.

Het meeste duin is helaas tot industrieterrein omgevormd. Het duin is ingedeeld in een hoog en een laag gedeelte; de waterpartij en de oever is het terrein van de moerasplanten en andere liefhebbers van natte voeten: hier kun je in het water o.a. Krabbescheer en Watergentiaan ontdekken, terwijl in de oeverzone de Rietorchis, de Moeraswespenorchis en de Wilde Bertram als bijzonderheden te vinden zijn.

Op het hogere gedeelte groeit o.a. Trilgras, Blaassilene, Echte Sleutelbloem, Marjolein, Wilde Akelei, en nog veel meer kleurrijke en geurende bewoners van deze prachtige bloemenweide!

 

Takkenril

Grote delen van het heempark worden omzoomd met deze “ecologische erfafscheiding”.

De ruggengraat wordt gevormd door palen of bestaande bomen en struiken, waarbij het snoeiafval opeen wordt gepakt in de ruimte tussen de verticale staanders. Op deze manier creëer je niet alleen een effectieve afscheiding van het terrein, maar bewijs je ook veel kleine zoogdieren een dienst met deze extra huisvesting.

Dieren als de wezel, bunzing, en hermelijn vinden hier volop gelegenheid om een schuilplaats te vinden, en om er hun kostje bij elkaar te scharrelen.

Daarnaast zijn veel vogels aangewezen op deze voor rovers moeilijk toegankelijke “snoeihagen”; soorten als het winterkoninkje, roodborst en heggemus broeden graag in de takkenril. En niet te vergeten: de kamsalamander profiteert van het composteer-effect van het rottende hout, onderin de takkenril.

Het rottingsproces zorgt voor vorstvrije plekjes, ideaal om als salamander je winterslaap te houden.

Vlechtheg

De Meidoorn is bij uitstek geschikt om er een heg mee te vlechten.

Je laat eerst de jonge aanplant een jaar of zes met rust, en dan worden de hoofdstammen “gelegd”. Dat wil zeggen dat ze nèt boven de grond driekwart worden ingezaagd en diagonaal één kant op worden gelegd, zodat alle gaten worden gevuld. De sapstroom wordt op deze manier op gang gehouden, en de stammen blijven doorgroeien!

De zijtakken worden ingevlochten tot een ondoordringbaar geheel, en de vlechtheg is klaar: geen doorkomen meer aan voor geiten, schapen, en koeien, maar des te veiliger voor vogels en kleine zoogdieren om er een huishouden te runnen…

Vleermuiskelder

Een 250m3 grote imitatie-grot, waarin de vleermuizen kunnen overwinteren.

Op 17 april feestelijk geopend door onze kersverse burgemeester Jetty Eugster, om meteen weer voor publiek te worden gesloten. Want vleermuizen houden niet van pottenkijkers ….

We hebben natuurlijk voor het publiek wèl een manier gevonden om het wel en wee van de vleermuizen te kunnen volgen: een digitaal camerasysteem registreert alle bewegingen in de kelder; in onze blokhut hangt een scherm waarop de beelden van de “gasten” te zien zijn.

Bovendien kan het publiek tijdens een excursie een kijkje nemen in de nep-ingang, waar je als bezoeker een indruk krijgt hoe vleermuizen overwinteren, en welke eisen ze stellen aan hun winterverblijf.